Zonder ouderen stort het vrijwilligerswerk in
Lees meerOns standpunt over pensioen
Lees meerWord vrijwilliger bij ANBO-PCOB
Lees meerLees meer over de afdelingen
AfdelingenDe Eerste Kamer heeft eind mei de Wet Toekomst Pensioenen aangenomen. Daar gaat iedereen iets van merken. Maar wat betekent het voor u?
Voor de meeste gepensioneerden bleef de uitkering afgelopen vijftien jaar gelijk of daalde zelfs, zoals bij de metaalfondsen. Alleen vorig jaar konden de uitkeringen omhoog. Dat de koopkracht van het pensioen zonder AOW met 20 tot 30% is afgenomen, heeft veel onvrede onder gepensioneerden veroorzaakt. Ondertussen waren jongeren – ten onrechte – bang dat er voor hen geen geld zou overblijven. Door iedereen een eigen potje* te geven denkt de politiek dat iedereen nu krijgt waar hij recht op heeft. Los daarvan denkt de politiek ook dat het nieuwe pensioenstelsel een antwoord is op meer baanwisselingen van mensen. Verder zouden mensen meer keuzevrijheid willen.
Dat de uitkering het afgelopen jaar omhoog kon, was te danken aan tijdelijk soepelere regels en een snel stijgende rente. Onder de gewone regels had bij veel grote fondsen niet of nauwelijks mogen worden verhoogd. Hoe zat het? Pensioenfondsen mochten bij een dekkingsgraad. vanaf 110 gedeeltelijk en bij zo’n 125 geheel indexeren, dat wil zeggen 2%. Om bijvoorbeeld 6% te halen, moest de dekkingsgraad zeker 130 zijn. Als ABP met 400 miljard euro een dekkingsgraad van 100 heeft, zou er eerst 100 (!) miljard bij moeten worden verdiend, voordat een nog steeds beperkte inflatie zou mogen worden goedgemaakt.
In de rest van dit artikel leest u het antwoord op de vragen:
Tijdelijk mochten pensioenfondsen zoveel indexeren als ze wilden, zolang ze maar boven een dekkingsgraad van 105 bleven. En op voorwaarde dat ze toezegden te willen overgaan op het nieuwe systeem. Zonder de versoepelde regels had ABP een paar procent en Zorg en Welzijn niets mogen geven. Reden voor ons om niet tegen een verandering van het pensioenstelsel te zijn. Het huidige heeft nogal wat nadelen.
Bij het pensioenakkoord is gesteld dat pensioenen mee zouden ademen met de economie, feitelijk de financiële markten. In praktijk willen pensioenfondsen en sociale partners** de uitkering zoveel mogelijk stabiliseren, omdat mensen zekerheid willen hebben over hun inkomen. Verder zullen pensioenfondsen beperkt risico nemen voor ouderen. Enig risico is nodig om uitzicht te hebben op verhogingen. Men kan ook risicoloos beleggen, maar dan zijn verhogingen uit den boze, waardoor de koopkracht elk jaar met de inflatie afneemt.
De benaming casinopensioen suggereert dat pensioenen heel erg op en neer zullen gaan. Dat valt in praktijk voor het gehele inkomen waarschijnlijk erg mee. Allereerst krijgt iedereen gewoon als basis AOW. Die is gekoppeld aan het minimumloon. De pensioenuitkering wordt op drie manieren redelijk stabiel gehouden:
U mag er eigenlijk helemaal niets mee – net als nu. Dat geldt met name in het solidaire contract, dat voor de meeste fondsen gaat gelden. U mag bijvoorbeeld niet bepalen hoeveel risico u wilt lopen. Ook kunt u niet kiezen over hoe groen beleggingen zijn. Want er wordt gezamenlijk belegd. Wel moeten fondsen onderzoek doen naar de risicobereidheid van hun deelnemers. Voor aanstaande gepensioneerden was bedacht dat zij een eenmalig bedrag ter waarde van 10% van het pensioenpotje zouden mogen opnemen. Die wet ligt na aanpassing weer in de Tweede Kamer, maar het politieke draagvlak brokkelt af vanwege alle bijkomende gevolgen, zoals consequenties voor huur en zorgtoeslag, terwijl de fiscus een flinke hap uit die eenmalige hoge uitkering pakt. Bij lagere inkomens gaat daar zo’n tachtig procent van de eenmalige uitkering aan op, is berekend door het Nibud.
Het nieuwe stelsel moest op 1 januari 2027 ingaan. De minister heeft de fondsen één jaar extra gegeven. Het gaat ook om een enorme operatie: 19 miljoen pensioenen met een waarde van 1.455 miljard euro (stand juni) bij circa 170 pensioenfondsen moeten voor in totaal 9 miljoen deelnemers (waaronder ruim 3,6 miljoen gepensioneerden) worden omgezet.
De uiterste datum heeft nog geen gevolgen voor het leeuwendeel van de deelnemers. ABP heeft wel besloten op 1 januari 2027 over te gaan in plaats van een jaar eerder, maar Zorg en Welzijn houdt vooralsnog aan 1 januari 2026 vast. Het zullen met name de kleine fondsen zijn die pas op 1 januari 2028 overgaan.
In de pensioenwet gaat het om evenwicht tussen generaties. Daar moet het pensioenfondsbestuur op toezien en die worden weer op hun vingers gekeken door de vertegenwoordigers van de deelnemers en gepensioneerden in het verantwoordingsorgaan. Verder kijken belangenbehartigers zoals wij mee door middel van het hoorrecht. Dan moet de Raad van Toezicht alles controleren en tenslotte zal De Nederlandsche Bank controleren of alle regels zijn gevolgd. Niet iedereen zal tevreden zijn. Er worden rechtszaken van ontevreden deelnemers verwacht. Of dat inderdaad de voorspelde stortvloed wordt, hangt af van evenwichtige keuzes en een heldere uitleg van die keuzes.
*Demissionair minister Schouten wil het begrip ‘potje’ niet meer gebruiken, omdat het toch te veel doet denken aan een eigen spaarpot. Eigenlijk gaat het om een persoonlijk gereserveerd pensioenvermogen. Maar het woord potje is al ingeburgerd en is in een tekst ook veel korter. De minister versprak zich dan ook enkele keren in de Eerste Kamer.
**Sociale partners mogen aangeven hoe ze de omzetting van de vermogens willen zien, maar pensioenfondsen bereiden dat voor en kunnen de opdracht van deze regeling verwerpen. Wij schrijven meestal pensioenfondsen, maar sociale partners zijn feitelijk leidend.
***Nu bouwen werknemers hun pensioen op met een vast percentage per jaar, bijvoorbeeld 1,8% van het pensioengevend salaris. Daarmee betalen jongeren te veel, omdat hun premie veel langer kan renderen dan die van oudere werknemers. Dat kun je zien als een subsidie van jong aan oud. Nu krijgt iedereen premie in een eigen potje. Werknemers van – grofweg – 45 tot 60 hebben dan wel teveel betaald toen ze jong waren, maar krijgen nu die subsidie niet meer terug. Dat kan tot 8% opbouw schelen. Het nieuwe stelsel zorgt door een betere afstemming van beleggingen voor een verzachting van dit effect. De volgens de wet verplichte ‘adequate compensatie’ kan komen uit drie bronnen: hogere premies, fondsvermogen en arbeidsvoorwaarden buiten de pensioensfeer.
Direct naar
Lidmaatschap
Ledenservice
Advieslijn
Ons laatste nieuws en voordeel in uw mailbox?
Aanmelden