Voor zijn nieuwe roman dook Adriaan van Dis in zijn familiegeschiedenis, maar ook in de virtuele wereld. Een gesprek over verdriet met tentakels, een schattig robotje en geestelijke lenigheid. “Gij zult niet verbitteren. Daar moet je aan werken.”
“Ja, nee, maar daar weet ik alles van”, zegt Adriaan van Dis als we in het zonnige tuinhuis van zijn uitgeverij, verstopt achter een statig Amsterdams grachtenpand, vertellen dat we het graag willen hebben over ouder worden. “Ouder worden is topsport. Ik probeer midden in de wereld te staan en de geest lenig te houden, dus ik lees veel, ik ga veel naar scholen, ik zoek opwinding in de dingen waar ik het niet mee eens ben. Maar tegelijkertijd heb je ook een lichaam en dat lichaam vertelt je weleens dat je geen 18 meer bent.” Dat merkt hij bijvoorbeeld aan een lekkende hartklep, longfibrose – waarschijnlijk een souvenir uit de Parijse wijk met luchtvervuiling, waar Van Dis ruim zeven jaar woonde – en nog wat kwaaltjes. “Dus we slikken onze pillen en natuurlijk, als ik bij mensen van mijn leeftijd kom wordt er eerst een medisch bulletin uitgewisseld, maar niet langer dan vijf minuten. Dan kap ik het af, want je kunt je wereld klein maken door je te buigen over je kwalen, je kunt je wereld groot maken door je te verbazen over alles wat er gebeurt.”
Van de oneerlijke verdeling van rijkdom en voortschrijdend inzicht over het koloniale verleden – zelf groeide Van Dis op in een gezin met een Indische oorlogs-geschiedenis – tot discriminatie en ouders van nu die hij op hun telefoon ziet turen in plaats van te praten met hun kind: het raakt hem. En nog iets, wat hij uitlicht in zijn nieuwe boek Naar zachtheid en een warm omhelzen (zie kader): “De positie van de vrouw, die sterker moet worden en dat nog niet altijd is. Mijn boek gaat in zekere zin over het feit dat we accepteerden dat een huishoudster, zal ik haar maar noemen, het kleinste kamertje in het huis had van mijn grootvader, en ik niet eens wist wat haar achternaam was. Wat raar dat je dat vroeger kennelijk accepteerde, en dat je nu denkt: wie is die vrouw die zo belangrijk in mijn leven is geweest? Dat is ook voortschrijdend inzicht.”
In zijn nieuwe roman duikt Van Dis in een vergeten hoofdstuk uit zijn oeuvre: als 9-jarige jongen logeert hoofdpersoon Adriaan een tijdje in het naoorlogse Noord-Brabant bij zijn barse grootvader en diens huishoudster Ommie, die voor Adriaan de rol van grootmoeder vervult.
Roman, staat er op het boekomslag, maar het zijn deels Van Dis’ eigen herinneringen aan de tijd die hij als 9-jarige bij zijn grootvader en Ommie, zoals ze wordt genoemd, doorbracht. “Al schrijvend begreep ik dat deze vrouw zonder opleiding eigenlijk de familie bij elkaar gehouden heeft. Ik weet ook nog heel goed dat toen zij doodging, dat ik énorm huilde op die begrafenis. De hele familie keek mij aan: wat krijgen we nou? Kennelijk was ik niet zo goed in huilen, maar toen kwam er veel verdriet boven. En dat ging niet alleen maar om haar, verdriet is iets wat heel veel tentakels heeft, er zitten ook andere vormen van verdriet achter.” Om zijn moeder bijvoorbeeld, die door haar eigen verleden en verdriet niet kon uitblinken in tederheid. In het boek staat treffend: ‘Ouders geven oorlogen door, of ze het willen of niet.’ Van Dis: “Dat is nu eenmaal zo. Kinderen zijn meer bezig met hun ouders dan ouders met hun kinderen, dat moeten we niet vergeten. Kinderen hebben heel fijngevoelige antennes, dus ook het zwijgen, het mokken, het wegkijken – dat zien ze allemaal.”
“Soms denk ik: ik ben van glas. En alle barsheid en harde stemmen die doen je breken, dus in mij zit nog steeds wel een heel gevoelig jongetje. Maar daar vecht ik ook een beetje tegen, want dat gevoelige jongetje moet het uithouden. Dus elke dag gord je je weer om, om naar buiten te gaan en tegen een wereld te kunnen die niet altijd even aardig, sympathiek en vriendelijk is.” Van Dis groeide op in de Noord-Hollandse duinen, waar hij zijn voetstappen in het zand meteen achter zich zag vervagen. “Ik was altijd buiten. Maar ik ben ook altijd graag alléén buiten geweest. Nog steeds. Ik verveel me nooit, ik leef heel graag ook in fantasieën en vind het nog steeds erg leuk om op een bankje in een parkje te zitten en naar de mensen te kijken. En dan zie ik boven al die hoofden, als in een ballonnetje van een stripfiguur, een verhaal hangen. Dat is natuurlijk ook mijn vak geworden, om verhalen te verzinnen. En goed te luisteren en te kijken naar hoe mensen zich gedragen.”
In tussenstukjes in zijn nieuwe roman springt Van Dis vaak naar het heden. Opeens zit hij met een speciale bril op zijn hoofd in een virtuele wereld te praten met een Parisienne. Van Dis volgt ook de ontwikkelingen rond artificial intelligence op de voet: “Ik heb eens een robotje te leen gehad en ik vond het schattig, ik had heel veel sympathie voor dat leuke glimlachende wezentje. Toen dacht ik: als ik 85 ben, zou ik er geen enkel bezwaar tegen hebben als een robot mij helpt mijn steunkousen aan te trekken. Ik ben helemaal niet bang voor die kunstmatige intelligentie. Als je geestelijke lenigheid het laat afweten en je afhankelijk bent van verplegend personeel, dan kan zo’n wezentje je wel helpen. Ik had als kind enorme troost aan een speelgoedhond, daar was ik zeer aan gehecht. Dus waarom zou ik dat als oud persoon niet hebben?” Als volwassene een robothond op schoot hebben om te aaien, is dat geen vorm van foppen? “Foppen?”, reageert Van Dis gepassioneerd. “Luister eens, wij leven bij het foppen! God is een grote vorm van foppen, het ongeloof is een vorm van foppen, verhalen vertellen is foppen. Wij bestaan bij
de gratie van de fop. En daar is helemaal niks tegen, want wat we doen is verhalen vertellen. Een verhaal maken dat het leven draaglijk maakt.”
Verhalen helen mij, dat doen ze nog steeds, heeft Van Dis eens in een interview gezegd. Verhalen helpen je het verleden te begrijpen, jezelf te begrijpen en zelfs de toekomst te begrijpen. En dat is heel erg goed, want gij zult niet verbitteren. Daar moet je aan werken. Dat doe ik door me telkens te verplaatsen in die ander: waarom doet die persoon zo raar, zo naar of waarom zit die persoon me bij wijze van spreken zo dwars?” Of zoals Ommie tegen Adriaan zegt in het nieuwe boek: ‘Als je naar oude mensen kijkt, moet je altijd zoeken naar het kind dat nog in hun gezicht zit, het kind dat mooi was, met dromen zoals jij.’ Van Dis: “Ik vind het heel leuk om naar gezichten te kijken. In een oud gezicht zie ik altijd ook weer een jong gezicht. Ik wil mensen niet herinneren in verval.” Wat ziet hij als hij zelf in de spiegel kijkt? Met een zachte glimlach: “Met dat mannetje ben ik veel in gesprek. Een oud koppie, maar ergens zit er ook nog een jongetje in mij.”
“We leven nu in een tijd waarin mensen sneller gekwetst en beledigd zijn. Dat is wel jammer. Ik kom op scholen waar ze Wolkers niet meer lezen, want dat vinden ze vies. Hoewel jonge mensen wel degelijk weten waar Abraham de mosterd haalt, vinden ze het lastig om over ongemakkelijke dingen te lezen. Mijn devies is: omarm het ongemak.”
“Ik drink elke dag om zes uur een glas wijn. Wijn is voor mij wel een cultuurgoed, ik vind het heel lekker en vind het leuk om een wijn uit te kiezen. Het is zo sociaal, ik heb zoveel plezier als ik met vrienden of mijn vriendin een glas drink en het leven doorneem.”
“Ik ga naar fysiotherapie want ik heb een beetje een mislukte heupoperatie achter de rug. Alle mensen die ik daar tegenkom, dat zijn allemaal mensen die gevallen zijn omdat ze te veel aan sport doen. Dus ik luister graag naar Churchill: wat is het geheim van uw ouderdom? ‘No sports.’”
groeide op bij de duinen in Bergen aan Zee, in een gezin met drie halfzussen en ouders met een Indische (oorlogs) geschiedenis. Hij wilde toneelspeler worden, maar koos uiteindelijk voor een carrière als programmamaker, journalist en schrijver. Van Dis presenteerde onder meer het literaire interview-programma Hier is... Adriaan van Dis en zomergasten. Hij heeft een flinke lijst van romans, reisverhalen en novelles op zijn naam staan. Van Dis woont in Amsterdam.