Gratis webinars in oktober en november

Levenstestament, Testament en Digitale Nalatenschap

Lees meer

Oorlogstijd in Holland

Dossier 4 en 5 mei
anbo-pcob-4-5-mei-4800-3200
Hero background icon

Het verhaal van Elly Beintema

Elly Beintema werd geboren op 25 oktober 1939 in Amsterdam, net voor de Tweede Wereldoorlog Nederland overspoelde. Terwijl de oorlog zich langzaam over het land uitstrekte, groeide zij op in een gezin dat verscheurd werd door de bezetting en de chaos van die tijd. Hieronder vertelt Elly Beintema haar persoonlijke verhaal; een getuigenis van een jeugd doordrenkt van de vreugde en de pijn van een land in oorlog.

De oorlog begon direct

"Ik had er niet om gevraagd om op 25 oktober 1939 geboren te worden in Amsterdam. Maar daar was ik — en nog geen zes maanden later werd ons land gebombardeerd door de Duitsers. Kort daarna marcheerden ze binnen, alsof Nederland niets meer was dan een taart die zomaar aangesneden kon worden. Op de avond van 14 mei 1940 ging de straatverlichting voor het laatst aan. De radio sloot, zoals gebruikelijk, de avond af met het volkslied. Niemand kon toen vermoeden dat we die straatverlichting en die vertrouwde klanken van de radio vijf lange jaren niet meer zouden zien of horen.

Nu, zoveel jaren later, denk ik terug aan mijn kleutertijd. Wat voor soort jeugd had ik eigenlijk? En wat deed de oorlog met mijn ouders, met ons gezin?

Mijn beide ouders waren geboren in Friesland, maar de werkloosheid in de jaren twintig dwong hen om naar de stad Amsterdam te verhuizen, op zoek naar werk. Via familie van beide kanten leerden ze elkaar kennen. De Friese taal, die ze gemeen hadden, gaf hen meteen een gevoel van vertrouwdheid en geborgenheid. In 1926 traden ze in het huwelijk.

anbo-pcob-4-5-mei-de-dam-4800-3200

Te jong om te begrijpen, oud genoeg om te herinneren

Ik was het vijfde kind in het gezin, nog te jong om te worden geëvacueerd. Mijn zus Annie, slechts twee jaar ouder, werd wel naar Friesland gestuurd, waar ze werd ondergebracht bij een slagersfamilie. Mijn oudste broer Henk moest onderduiken zodra hij bijna achttien werd — vanaf 1943 haalden de Duitsers alle mannen van achttien jaar en ouder weg voor dwangarbeid in Duitsland. Ook mijn broer Wim moest onderduiken, eveneens in Friesland. Na de oorlog werd hij vaak bespot als ‘een domme boerenjongen’.

Mijn broer Dick, die het syndroom van Down had, werd naar een veilige plek bij Ermelo gebracht. Zo werd ons gezin uit elkaar gerukt. En ik probeer me voor te stellen hoe rauw en verscheurd mijn ouders zich moeten hebben gevoeld.

Toch was ik toen nog jong. Ik speelde op straat, totdat ik op een avond ineens schrok. Plotseling greep een hand me van achteren beet, trok me een gang in en sloot de deur stevig achter ons. Ik was doodsbang — ik was alleen maar buiten aan het spelen. Maar het was acht uur ’s avonds, het moment waarop de Duitsers door de straten marcheerden. Met zware laarzen en geweren in de aanslag schoten ze op iedereen die nog buiten was — zelfs op kinderen.

De jacht op veiligheid

Ik moest me verstoppen onder de trap. Dat was de veiligste plek in huis: een nauwe, donkere ruimte. Buiten loeiden de sirenes, gevolgd door oorverdovende explosies. Het was bitter koud. De zwarte oven in de keuken, die normaal voor warmte zorgde, was steenkoud. Er was geen brandstof meer. Hoe hielden we ons warm?

Ik zie mezelf weer rennen, op mijn korte beentjes door de sneeuw. Mijn ouders rennen voor me uit en slepen een omgezaagde boom achter zich aan. Duitse soldaten zitten ons op de hielen — het vellen van bomen was verboden. Ik kan mijn ouders niet bijhouden. De afstand tussen ons wordt groter. Onder mijn houten klompjes pakt de sneeuw zich samen tot harde klonten. Ik moet telkens stoppen om die eraf te kloppen. Waarom kijkt niemand om? Waarom houdt niemand mijn hand vast? Ik was nog maar een klein meisje.

De boom is groot, de takken zijn zwaar. De sneeuw blijft zich maar ophopen onder mijn voeten. Eindelijk komen we aan bij een tante. De boom wordt snel naar boven gesleept, de deur slaat dicht — even zijn we weer veilig. Straks zullen we een beetje warmte voelen van het houtvuur.

Dossier 4 en 5 mei ANBO-PCOB

De Dam, de droom en het drama

Vrij recent ontving ik van mijn tante een foto waarop ik te zien ben: een klein meisje van vierënhalf jaar oud, hand in hand met mijn beste vriendin. We lopen mee in een kleuterschooloptocht, zwaaiend met kleine vlaggetjes. Met een frons kijk ik naar de onbekende fotograaf. Wat gebeurt hier? Is het nu wél veilig? Ik weet het niet… Eerder vierden we ook feest, en toen ging het gruwelijk mis.

De oorlog was eindelijk voorbij. We haalden onze vlaggen tevoorschijn van onder de vloerplanken, waar ze vijf jaar lang verborgen hadden gelegen — onzichtbaar voor Duitse ogen. Mijn vader, gekleed in zijn beste pak en hoed, nam mij mee op de veerboot over het IJ naar het Paleis op de Dam. Daar zouden we samen het volkslied zingen, overal rood-wit-blauw zien wapperen, en misschien de Canadese bevrijders toejuichen. Na vijf lange jaren waren we vrij. Althans, dat dachten we...

Het bloedbad op de Dam

Paniekerig greep ik mijn vaders hand. Ik wilde hem niet verliezen in de mensenmassa die zich door de smalle winkelstraten richting de Dam bewoog. Plotseling klonken er schoten. Mensen begonnen te gillen en renden in alle richtingen. Mijn vader viel. Wat moest ik doen? Ik wierp me op hem, greep snel zijn hoed, en samen renden we mee met de vluchtende menigte, terug de straat in.

De stroom mensen duwde ons dwars door de etalageruiten van een grote winkel. Overal lag glas. Er lagen mensen in plassen bloed. We werden naar achteren gedrukt, tegen de muur. Ik was doodsbang. Ik plaste in mijn broek en begon te bidden, het enige gebedje dat ik kende: “Heere, zegen deze spijzen, amen.” Keer op keer, zonder te stoppen. Dat was alles wat ik kon doen.

Vanaf het dak van een hoog gebouw op de Dam openden Duitse soldaten het vuur op de feestvierende menigte. Wat een vreugdevolle viering had moeten zijn, werd een bloedbad. In paniek zochten mensen dekking achter draaiorgels, vrachtwagens van de pers, lantaarnpalen, kinderwagens. Overal lagen fietsen, schoenen, hoeden — en lichamen. Het was het einde van de oorlog, maar velen verloren alsnog hun leven.

Omdat er die dag veel fotografen en filmploegen aanwezig waren om de bevrijding vast te leggen, zijn er veel beelden bewaard gebleven. Er werden later tentoonstellingen georganiseerd met de meest aangrijpende foto's. Ik heb een catalogus van een van die tentoonstellingen kunnen bemachtigen.

De Dam op 7 mei ANBO-PCOB

Opgroeien in de schaduw van de oorlog

Na de oorlog moest ik met mijn moeder naar een speciale kliniek. Mijn O-beentjes, gevormd door een ernstig tekort aan vitamines, werden behandeld met sterke zonnelampen. Elke dag aten we suikerbieten — soms gekookt tot een donkere, kleverige massa. De hongerwinter van 1944 had veel mensen het leven gekost. Ik herinner me nog goed het eerste witte brood dat uit Zweden kwam: het smaakte als een hemelse taart. En de chocolade van de Canadezen — alsof ik nectar proefde. Ik had nog nooit zoiets geproefd. Die eerste beten bleven me altijd bij.

Het was vreemd om ineens thuis te zijn met mensen die voor mij vreemden leken. Mijn broers en zussen kende ik nauwelijks. Ik was altijd alleen met mijn ouders geweest. Pas als volwassene besef ik hoeveel mij is ontnomen van een onbezorgde kindertijd. En hoe moeilijk het moet zijn geweest om als gezin weer tot elkaar te komen, elkaar opnieuw te leren kennen.

Op die schoolfoto, tijdens dat feestje, zie je me met mijn vriendin Greetje, zwaaiend met een vlaggetje. Maar mijn gezicht staat op onweer. Ik keek wantrouwend naar de fotograaf. Want eerder vierden we ook bevrijding — en toen liep het vreselijk af. Zou het deze keer echt goed komen?"